Deze gearchiveerde website ‘De Vlaamse primitieven' wordt tijdelijk niet meer geactualiseerd. Bepaalde functionaliteiten (vb. gericht zoeken in de collectie) zijn hierdoor mogelijk niet meer beschikbaar. Nieuwsupdates over de Vlaamse primitieven verschijnen voortaan op vlaamsekunstcollectie.be. Vragen over deze website? Neem contact op via info@vlaamsekunstcollectie.be.

Museum van de Basiliek van het Heilig Bloed

Museum van de Basiliek van het Heilig Bloed
De collectie uitgelicht

Inleiding

Graaf Diederik van de Elzas (1128-1168) liet in de 12e eeuw een dubbelkapel op de Burg in Brugge optrekken. Beneden installeerde hij de Sint-Basiliuskapel, erboven kwam de basiliek van het Heilig Bloed. De Sint-Basiliuskapel is het enige romaanse kerkgebouw in West-Vlaanderen dat zo goed als volledig werd bewaard. De kapel is gewijd aan de heilige Basilius de Grote, een 4e-eeuwse Griekse kerkleraar. Graaf Robrecht II bracht zijn relieken uit Cesarea (Turkije) mee naar Brugge. De kapel werd door Diederik en zijn zoon Filips van de Elzas (1142-1191), graven van Vlaanderen, als huiskapel gebruikt. Hun, thans verdwenen, residentie Het Steen paalde aan de dubbelkapel.

Ook de bovenkapel was oorspronkelijk in romaanse stijl gebouwd maar onderging verschillende bouwkundige ingrepen. Door de gevolgen van de Franse Revolutie krijgt het gebouwencomplex vanaf 1792 sterk te lijden onder schade. Het gebouw is in verval en belangrijke delen worden in het begin van de 19e eeuw gesloopt. Gedurende een lange en complexe verbouw- en restauratiecampagne tijdens de negentiende eeuw, gekenmerkt door wisselende plannen en bouwheren, krijgt het complex, zowel het exterieur als het interieur een neogotische makeover. Enkel de Sint-Basiliuskapel behoudt zijn romaans interieur.

Vanaf 1889 bouwt men een conciërgerie en een museum in neo-Brugse stijl naar ontwerp van architect Louis Delacenserie (1838-1909). De collectie van het Heilig Bloed is organisch gegroeid en is bijzonder gevarieerd en bestaat uit schilderijen, beeldhouwwerken, handschriften, edelsmeedwerk, glasramen en kantwerk. Hieronder bevinden zich vroege stukken (15e, 16e en 17e eeuw), maar ook de eeuwen nadien en de 19e-eeuwse neogotiek zijn in de collectie vertegenwoordigd.

Meester van de Barbaralegende, Taferelen uit het leven van de Heilige Barbara (olieverf op paneel, 73 cm x 62 cm)

Meester van de Barbaralegende, Taferelen uit het leven van de Heilige Barbara, Museum van de Basiliek van het Heilig Bloed.

Dit is het eponieme werk (hoofdwerk in het oeuvre, waarnaar de anonieme kunstenaar (of groep van kunstenaars) werd genoemd), dat ooit het brede middenpaneel van een retabel vormde samen met het in afmetingen beduidend grotere fragment dat in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België in Brussel bewaard wordt.

De Duitse kunsthistoricus Max Friedländer (1867-1958) bedacht deze zogenaamde noodnaam in 1924. De anonieme meester werkte tussen 1470 en 1500 in Brussel. Men ziet hem als een navolger van Rogier van der Weyden, niet als een slaafse kopiist. Verder onderzoek legde twee verschillende handen bloot, wat de toeschrijving nog problematischer maakt. Via archiefonderzoek ondernam men een poging om de anonymus te ontmaskeren. Onderzoekers ontwikkelden de hypothese dat het om Aert van den Bossche gaat. Van den Bossche was in Brussel actief maar was in 1505 ook lid van het Brugse Sint-Lucasgilde. Zie in dat verband het onderzoek van kunsthistorici Véronique Bücken en Griet Steyaert in de catalogus naar aanleiding van de expo De erfenis van Rogier van der Weyden (2013) in de KMSKB.

Op de 2 panelen zijn 16 taferelen uit het leven van de heilige Barbara van Nicomedië afgebeeld. Op het Brugse stuk zien we hoe de toren, waarin Barbara door haar vader Dioscorus werd opgesloten, in aanbouw is; Dioscorus wilde zijn dochter angstvallig voor mannen verborgen houden. Barbara, die zich bekeerde tot het christendom, grift een kruisteken in een marmeren pilaar. In het Brusselse stuk wordt Barbara gedoopt door Johannes, ontkomt ze ternauwernood aan het zwaard van haar vader en verschijnt ze uiteindelijk voor de rechter. De heilige Barbara werd tijdens haar leven gefolterd en werd door haar vader van het leven beroofd. De bekendste voorstelling van de Heilige Barbara in de collectie van de Vlaamse Kunstcollectie is Jan van Eycks voorstelling uit de collectie van het KMSKA.

Meester van het Heilig Bloed, De Bewening van Christus (Olieverf op paneel, 101,5 cm x 70 cm)

Meester van het Heilig Bloed, De Bewening van Christus, Museum van de Basiliek van het Heilig Bloed.

Het drieluik De Bewening van Christus is van de hand van de Meester van het Heilig Bloed. De noodnaam Meester van het Heilig Bloed is gebaseerd op de bewaarplaats van deze triptiek. Er is bijzonder weinig bekend over de anonieme meester. Rond 1520-25 werkte hij in Brugge maar kreeg waarschijnlijk eerst een vorming in Antwerpen, in de omgeving van Quinten Massijs (1466-1530). Die Antwerpse invloed vindt men terug in De Bewening van Christus, waarvan het middenpaneel compositorisch, maar ook qua figurengroep, gezichtstypes en het achterliggend landschap losweg op Massijs' Altaarstuk van het schrijnwerkerambacht (1509-1511, KMSKA) is gebaseerd.

Een van de belangrijkste werken van deze meester, De Verheerlijking van de Heilige Maagd bevindt zich in de Sint-Jakobskerk in Brugge. Het toeschrijven van werken aan de meester gebeurde meestal op basis van deze triptiek. Het werk verschilt stilistisch danig van De Bewening, wat ertoe leidde dat men 2 stilistische groepen van werken in het oeuvre van de Meester van het Heilig Bloed onderscheidt.

Werken van deze meester in de collecties van de VKC:

Pieter Pourbus, Twee luiken met de portretten van de leden van de Confrerie van het Heilig Bloed, 1556 (Olieverf op paneel, 113,5 cm x 83,5 cm).

Pieter Pourbus, Twee luiken met de portretten van de leden van de Confrerie van het Heilig Bloed, Museum van de Basiliek van het Heilig Bloed.

Men beschouwt Pieter Pourbus (1523/24-1584), een uit de Noordelijke Nederlanden ingeweken kunstenaar, als de belangrijkste Brugse schilder in de 2e helft van de 16e eeuw. Hij was, in de geest van de renaissance, een echte allrounder: schilder, tekenaar, cartograaf, landmeter en ingenieur. Hij is de leermeester van zijn zoon Frans Pourbus (I) en zijn kleinzoon Frans Pourbus (II).

Pourbus was een uitstekend portretschilder. Dit blijkt uit de twee luiken met de portretten van de leden van de Confrerie van het Heilig Bloed uit 1556. De 2 luiken waren oorspronkelijk de zijluiken van een polyptiek die het hoofdaltaar van de Heilige Bloedkapel tooide. Ze vormden het benedenregister van de polyptiek, waarvan het centrale luik verloren is. Het bovenste centrale paneel, De Bruiloft van Cana (1519) met schenker Jan de Sedano, van Gerard David wordt bewaard in het Louvre in Parijs.

De twee luiken herbergen groepsportretten van 32 leden van de Confrerie. De portretten zijn sterk realistisch geschilderd en individualistisch weergegeven. Allen zijn met naam bekend dankzij de ledenlijsten en de wapenschilden op de lijsten. Ze zijn vrij statisch, symmetrisch gegroepeerd en in een renaissancearchitectuur geplaatst. Velen hebben deze panelen van Pourbus tot meesterwerken uitgeroepen, vooral omwille van het realisme van de individuele figuren. De portretten waren invloedrijk onder de Brugse schilders.

Selectie van andere werken van Pourbus:

Wollen wandtapijt, 1637 (260 cm x 530 cm)

Het wollen wandtapijt uit 1637 is het grootste stuk in de collectie en is afkomstig uit de afgeschafte Eeckhoutabdij. Het stelt de overbrenging van de relieken van de heilige Augustinus voor. Volgens de overlevering werd het lichaam van Sint-Augustinus, dat van Afrika naar Sardinië was overgebracht, naar Pavia gedragen. In deze voorstelling wordt het lichaam in processie naar de Eeckhoutabdij gedragen. Het Brugse stadsgezicht is een uniek gegeven als het op tapijtvoorstellingen aankomt. De torens van de Sint-Salvatorskathedraal (zonder de neoromaanse toevoeging van Chantrell), van de Onze-Lieve-Vrouwekerk en van het Belfort zijn duidelijk herkenbaar.

Men tast in het duister over de identiteit van de vervaardiger van het carton met het ontwerp voor het tapijt, maar het komt ongetwijfeld uit een Brugs atelier. Het wandkleed is van zeer goede kwaliteit en draagt het wapenschild van de voormalige Eeckhoutabdij en van abt Nicolaas van Troostenberghe. Het stuk is niet alleen gedateerd, maar vertoont ook de twee stadsmerken van de Brugse tapijtwevers (de gekroonde gotische b en de weversspoel), en ook de initialen IDR van de Brugse wever Jan de Ruddere.

Wellicht werd dit tapijt door Joseph van Huerne aan het Heilig Bloed geschonken. De mecenas Van Huerne was een lid van de confrérie. Hij schonk onder andere het zeer belangrijke Mariabeeld in de benedenkapel (Sedes Sapientiae uit de vroege 14e eeuw), en de koperen half-reliëfs uit 1530.

Schrijn met kristallen reliekcylinder van het Heilig Bloed, 1617 (Goud, verguld zilver, edelstenen, email)

De blikvanger van de schatkamer is het schrijn met de kristallen reliekcylinder van het Heilig Bloed. Het is vervaardigd in goud en verguld zilver en is versierd met edelstenen, halfedelstenen, cameeën, parels, en gekleurd email. Het schrijn dateert van 1617 en is van de hand van Jan Crabbe, een Brugse zilversmid. Het vertoont een renaissancistische structuur, een ranke constructie, geciseleerd en versierd met beeldjes, juwelen, en wapenschilden. In de dekselwand werd het motief van de pelikaan gedreven. De pelikaan die zijn borst openrijt om zijn jongen eten te geven is een symbool van het Heilig Bloed. Lange tijd werd het zogenaamde kroontje van Maria van Bourgondië (15e eeuw) in het schrijn tentoongesteld. Heden wordt het apart tentoongesteld.

Pareerkeers, 1529

De zogenaamde pareerkeers werd tijdens de Heilig Bloedprocessie gedragen en dateert uit 1529. De aankoop werd gerealiseerd met giften verzameld door bemiddeling van de Koning Boudewijnstichting. Een opschrift op een oude foto in het archief van de confrérie toont aan dat het stuk toebehoorde aan een deurwaarder die in 1912 in de Meestraat woonde en die het van zijn grootmoeder had gekregen. Het was toen al minstens tachtig jaar in de familie. Is dit de pareerkeers die in 1544 vermeld wordt in de stadsrekeningen (bewaard in het stadsarchief)? Een zekere H. Glasencamp (beeldsnijder) herstelt een pareerkeers, die ontworpen was door Lanceloot Blondeel (1498-1561), de schoonvader van Pieter Pourbus.

Al in 1449 werden er pareerkeersen in de processie rondgedragen. Het eerste reglement van de confrérie vermeldt de volgende beslissing van de Algemene Vergadering: "de 4 laatst ingetreden leden zullen in de Processie een pareerkeers dragen met voorstelling van Diederick van den Elzas, Graaf van Vlaanderen, die het Heilig Bloed ontvangt uit de handen van de Patriarch van Jeruzalem, met de pelikaan die haar jongeren voedt met haar bloed." Het object was omringd met een doornenkroon waarop "vaentjens" gehecht waren met de wapenschilden van de Edele Confraters.

Handschrift Processionale, 16e-17e eeuw

-Handschrift Processionale, 16e-17e eeuw, Museum van de Basiliek van het Heilig Bloed.

De zogenaamde Processionale is een liturgisch muziekboek met de hymnen die tijdens de Heilig Bloedprocessie gezongen werden. Het werd vervaardigd in een periode van meer dan een eeuw, van de vroege zestiende tot in de zeventiende eeuw. De miniaturen en de versieringen zijn gemaakt in de Gents-Brugse stijl. Sommige namen staan ook vermeld, o.a van Brugse begijnen en van een monnik van de Sint-Andriesabdij.

Handschrift Parurenboek

Handschrift Parurenboek, Museum van de Basiliek van het Heilig Bloed.

Dit handschrift werd in 1759 overgenomen uit een ouder parurenboek van het einde van de vijftiende eeuw, dat in 1518 werd aangevuld. Het omvat een lijst van de proosten. Vele bladzijden zijn vergezeld van waterverftekeningen die de paruren van de proosten tonen, en komen grotendeels overeen met de huidige toga's.

Gebrandschilderde ramen

Het Heilig Bloed is in het bezit van gebrandschilderde glasramen: glaswerk van de kapel, en 72 gebrandschilderde glazen panelen en rondellen in de schatkamer. Sommige fragmenten zijn afkomstig van het Heilig Bloed zelf, andere werden geschonken door Joseph Van Huerne. Het meeste glas dateert van de 15e en 16e eeuw.

Dominique Marechal (Conservator Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België in Brussel)
(Bewerking: Matthias Depoorter)