Deze gearchiveerde website ‘De Vlaamse primitieven' wordt tijdelijk niet meer geactualiseerd. Bepaalde functionaliteiten (vb. gericht zoeken in de collectie) zijn hierdoor mogelijk niet meer beschikbaar. Nieuwsupdates over de Vlaamse primitieven verschijnen voortaan op vlaamsekunstcollectie.be. Vragen over deze website? Neem contact op via info@vlaamsekunstcollectie.be.
In 1902 werd in Brugge de grote tentoonstelling Les Primitifs flamands et l'art ancien georganiseerd. Er werden bijna 400 schilderijen, waaronder werken door (of toegeschreven aan) Van Eyck, Van der Weyden, Bouts, Memling, David en Massijs tentoongesteld. Meer dan 35.000 mensen bezochten de tentoonstelling. Nooit eerder waren zo veel Vlaamse schilderijen uit de 15e en de vroege 16e eeuw samen te bezichtigen. Vele werken kwamen uit privécollecties en konden voor het eerst in een algemene context worden gezien. De impact van deze tentoonstelling was zodanig groot dat deze de conservatie, de aankoop en het onderzoek van kunst uit deze tijdsperiode en het geografisch gebied Vlaanderen, over heel Noord-Europa danig stimuleerde.
De term "les primitifs flamands" of "Vlaamse primitieven", zoals gebruikt in de titel van de tentoonstelling, vindt zijn oorsprong in de jaren 1840. In het begin van de 19e eeuw werden schilderijen uit deze periode onder de noemer "peintures gothiques" of "gotische schilderkunst" geplaatst. Maar deze term verdween onder de invloed van de romantiek die deze kunst herwaardeerde. De nieuwe term "primitif" deed geleidelijk zijn intrede in het jargon en werd initieel gebruikt om de naïviteit van de vroeg-Italiaanse schilderkunst te beschrijven. Zo werd de kunst van Fra Angelico (ca. 1395 - 1455) omschreven als kunst met een "pureté primitive", een "primitieve zuiverheid". De term had niet noodzakelijk een negatieve bijklank - het woord primitief gold als uitdrukking van een gevoel, van het delicate en van de christelijke zachtheid die in de schilderijen werd waargenomen.
In 1842 werd in Messager des Sciences Historiques de Belgique, in een enthousiaste referentie naar het Museum Ertborn, de term gebruikt om de hele schilderschool te benoemen: de "Ecole primitive Flamande". In 1846 gebruikte de Académie Royale de Belgique de term voor het eerst in een referentie naar de Vlaamse schilderschool. Een nieuwe, waarderende houding ten opzichte van deze schilderstijl kwam voort uit de romantische beweging. Schrijvers zoals onder anderen Gustave Planche (1851) en de grote romantische schilder Eugène Delacroix (1854) zorgden voor een belangrijke verschuiving in het denken over deze oude schilderschool. Ook al werd deze kunst enorm gewaardeerd in haar eigen tijd en werd er zelfs al in de 16e eeuw lovend over geschreven, tijdens de eeuwen daarna geraakte de stijl van schilderen in de vergetelheid. Pas in de 19e eeuw werden de schilderijen van de late middeleeuwen opnieuw ontdekt, verzameld, geanalyseerd en geïnterpreteerd.
Deze wetenschappelijke interpretaties kan men verdelen in twee opvattingen: een ervan beschouwde deze kunst als de allerlaatste fase van de middeleeuwse kunst, volgens de andere opinie was de technische voorsprong die deze kunst kenmerkte een vertrekpunt voor de vroege moderne kunst. De pogingen om deze kunst in een historisch, geografisch en stilistisch kader te plaatsen, resulteerden in verschillende etiketten om haar te benoemen. De Vlaamse primitieven werden naar gelang de taal anders geduid: in het Frans als "Les peintres des anciens Pays-Bas méridionaux", in het Duits als "Altniederländische Malerei", of in het Engels als "Early Netherlandish painting" of, om een gebied groter dan Vlaanderen aan te duiden, als "Northern Renaissance painting". Met zo veel verschillende benamingen kan de vraag gesteld worden wat dan de gemeenschappelijke factoren van deze kunst van de late middeleeuwen en/of vroege renaissance zijn. In het bepalen van een onderzoeksgebied kunnen drie aspecten worden beschouwd als bepalend voor de afbakening: stilistische kenmerken, het geografisch gebied en de historische periode.
De schilderijen van de Vlaamse primitieven hebben enkele zeer duidelijke stilistische kenmerken gemeen. In 1548 schreef Francisco de Hollanda in zijn De Pinture Antigua over een gesprek tussen Vittoria Colonna en de beroemde schilder Michelangelo waarin zij de kunst van het noorden bespraken. Michelangelo drukte zich als volgt uit over de Vlaamse schilderkunst:
"Vlaamse schilderkunst zal in het algemeen, Signora, de godvruchtigen meer bekoren dan eender welk schilderij van Italië, dat nooit iemand tot tranen zal beroeren, terwijl dat van Vlaanderen hem tot vele tranen zal brengen; en dat niet door de kracht en goedheid van het schilderij maar door de goedheid van de vrome persoon."
De schilder gaat verder:
"In Vlaanderen schilderen ze met het doel van externe precisie of dingen die opbeuren en waarvan je niets slechts kan zeggen, zoals heiligen en profeten. Ze schilderen dingen en metselwerk, het groene gras van de velden, de schaduwen van de bomen, en rivieren en bruggen, die zij dan landschappen noemen, met vele figuren aan die zijde en vele figuren aan de andere zijde. En dit alles, ook al bekoort het sommigen, is gedaan zonder talentvolle moedige keuzes en, in feite, zonder essentie of kracht."
Michelangelo keek naar de kunst van het noorden met de ogen van de ware Italiaanse renaissancekunstenaar, voor wie alles wat niet Italiaans was, minderwaardig was. Maar in zijn vrij subjectieve evaluatie van deze niet- Italiaanse renaissancekunst, wist hij wel enkele van de belangrijke kenmerken te onderscheiden. Het inspelen op de emoties van de toeschouwer bijvoorbeeld, en de extreme aandacht voor details, wat resulteerde in hyperrealistische weergaves van materialen en texturen. Dit was ten dele mogelijk omwille van de vooruitgang in de toepassing van de olieverftechniek. Een ander belangrijk kenmerk is de symbolische, religieuze en in sommige gevallen zelfs mystieke dimensie die aan de geschilderde dagelijkse voorwerpen en de natuurlijke wereld werden toegevoegd. Deze stilistische kenmerken - ook gekend onder de benaming "Ars Nova", vermits er zich inderdaad een nieuw soort kunst ontwikkelde - zijn dus de voornaamste factoren om een kunstenaar het etiket "Vlaams primitief" te geven.
Wat doen we dan met de termen "Nederlands", "Vlaams", "noordelijk" of "van het noorden"? Een periode van artistieke productie binnen een begrensd geografisch gebied plaatsen blijkt enigszins problematisch te zijn, niet alleen omdat de namen van deze gebieden door de tijd heen veranderd zijn, maar ook omdat de geografische invulling van toen gewijzigd is. Zo nemen de Nederlanden en Vlaanderen niet meer hetzelfde grondgebied in als in de 15e eeuw. Nederlandse, of meer bepaald oud-Nederlandse, kunst beslaat qua kunstproductie een groter gebied dan Vlaamse kunst. Vlaamse kunst omvat dan weer een kunstproductie in een gebied dat groter is dan het Vlaanderen van vandaag. Vaak wordt onderscheid gemaakt tussen de noordelijke en zuidelijke Nederlanden als men het heeft over de artistieke productie in de 16e eeuw. Dit onderscheid is echter minder gegrond bij de historische behandeling van de 15e eeuw. Een alternatieve methodologie bestaat uit het benaderen van de kunstproductie vanuit het standpunt van de voornaamste opdrachtgevers, zoals bijvoorbeeld het Bourgondische hof. Het geografisch gebied waarover het hof heerste, met name de Bourgondische Nederlanden (de Lage Landen: hedendaags België, Nederland, Luxemburg en het noorden van Frankrijk), bepaalt dan de grenzen waarbinnen een bepaald type van artistieke productie zich manifesteerde.
Het Hof van Bourgondië heerste over de Bourgondische Nederlanden van het einde van de 14e eeuw tot aan het einde van de 15e eeuw, wat ons een mooi afgebakende periode geeft voor de Bourgondische kunstproductie. Het lijkt ons daarnaast ook vrij vanzelfsprekend dat een periode waarin bepaalde stilistische kenmerken voorkwamen, makkelijk op een historische tijdslijn geplaatst kunnen worden. Toch hebben stilistische periodes slechts zelden duidelijke begin - en eindpunten. Daarenboven zijn kunsthistorici het niet steeds eens over de (meestal toch vrij subjectieve) identificatie van een stilistisch begin - of eindpunt. Waar vele historici het Lam Gods door de gebroeders Van Eyck bijvoorbeeld als de beginfase van een nieuwe stilistische periode beschreven, zag Erwin Panofsky (1892 - 1968) het begin van de Vlaamse primitieven niet bij dit toch toonaangevend werk, maar reeds in de 14e eeuw. Sommige critici en auteurs zoals Paul Mantz (1821-1895) en Alfred Michiels (1813-1892) beschreven de kunst van de gebroeders Van Eyck als een nieuw begin- en vertrekpunt van het modernisme, terwijl Johan Huizinga (1872 - 1945) hun kunst eerder als het bewijs van de laatste adem van de gotische wereld zag. Werken beschouwen vanuit een zuiver chronologisch perspectief - bijvoorbeeld de kunst van de 15e eeuw (1400 - 1499) - is te artificieel daar stilistische tendensen geen rekening met een kalender houden. Maar als we het hebben over de Vlaamse kunst van de 15e eeuw, dan weet iedereen dat hiermee de Vlaamse primitieven bedoeld worden.
Vaak gebruikt men historische gebeurtenissen als begin - en eindpunt van een periode waarin een bepaald type van artistieke productie plaatsvond. Of, zoals eerder vermeld, de periode waarin een bepaalde heerser of een bepaald hof de kunstproductie beïnvloedden. Als voorbeeld is er de bloei van de kunst aan de hoven van Keizer Karel V van Frankrijk (1364-80) of Karel VI (1347 - 76) die vaak als beginfase van de noordelijke renaissance genomen worden. Een gebeurtenis zoals de Beeldenstorm van 1566-67 na de protestantse Reformatie van Martin Luther beïnvloedde de artistieke productie natuurlijk op dergelijke, dramatische manier dat dit zowel als een eindpunt van een type productie, als een beginpunt van nieuwe artistieke ontwikkelingen kan beschouwd worden.
Uit deze korte uiteenzetting wordt duidelijk dat in het geval van een website zoals deze, zelfs met een titel die in eerste instantie vrij duidelijk lijkt, het niet onmiddellijk evident is welke kunstenaars, periode en geografisch gebied weerhouden zijn. Zoals met elke andere kunsthistorische publicatie, is het ook voor deze website nodig om duidelijk voorop te stellen welke begrenzingen met betrekking tot geografisch gebied, periode en kunstenaars toegepast zijn. De lezer zal zich herinneren dat de term "Vlaamse primitieven" in de 19e eeuw ontstond. Sindsdien heeft men getracht deze kunststroming met andere, accuratere terminologie te benoemen. Zo is de term "Vlaams" vaak te limiterend voor de betrokken kunstenaars (niet alle kunstenaars waren van Vlaamse origine, velen kwamen naar het gebied om er te werken, zoals bijvoorbeeld Hans Memling). Ook het woord "primitieven" heeft natuurlijk een zekere negatieve bijklank en meer recent onderzoek tracht net subjectieve terminologie te vermijden. Maar het etiket "Vlaamse primitieven" heeft toch een bepaalde historiografische relevantie en door de tijd is het de meest herkenbare benaming voor kunsthistorici en voor het publiek geworden. Omwille van deze redenen werd aan deze benaming gehouden als titel van deze website.
Deze website is een initiatief van de Vlaamse Kunstcollectie, een overkoepelende organisatie die de samenwerking tussen de verschillende kunstcollecties in Vlaanderen stimuleert, onder meer met het oog op internationale promotie van deze kunstcollecties. De kunstwerken weerhouden in deze website zijn alle werken die zich in de musea van Antwerpen, Brugge en Gent, evenals in andere belangrijke collecties en kerken in Vlaanderen bevinden. Zoals hierboven werd uitgelegd is de begrenzing van een onderzoeksgebied afhankelijk van,vaak enigszins artificiële, restricties met betrekking tot de historische periode en het geografisch gebied. Voor deze website vertrekken we vanuit de voornoemde Vlaamse kunstcollecties, wat dan ook meteen een eerste beperking is. Uit deze collecties worden alle schilderijen vanaf de kunst van de gebroeders Van Eyck (circa 1420) tot aan de Beeldenstorm van 1566 in de website weerhouden. Deze afbakening brengt ons natuurlijk een heel eind in de 16e eeuw. Bepaalde werken van de 16e eeuw worden weerhouden omwille van 2 redenen: allereerst worden kunstenaars weerhouden wier werken stilistisch sterk gerelateerd zijn aan de kunst van de 15e eeuw, zoals bijvoorbeeld Jan Provoost en Quinten Massijs; ook andere belangrijke 16e-eeuwse werken uit de Vlaamse collecties worden weerhouden, zelfs wanneer ze geen stilistische overeenkomsten vertonen met de kunst van de Vlaamse primitieven. We denken aan werk van Maarten van Heemskerck en Hans Holbein II.
Om nog verder te duiden waarom bepaalde werken weerhouden zijn in de website "De Vlaamse primitieven", zelfs wanneer ze niet Vlaams zijn, niet uit de 15e eeuw stammen, of geen stilistische overeenkomsten met de primitieven vertonen, hebben we de kunstenaars in vijf categorieën onderverdeeld. De categorieën zijn opgesteld op basis van stilistische, geografische en temporele criteria.
Categorie A omvat alle werken van zogenaamde Vlaamse primitieven uit Vlaamse collecties. Zij passen stilistisch in het plaatje en waren tussen circa 1420 en 1530 in de Zuidelijke Nederlanden actief.
Categorie B omvat alle werken uit Vlaamse collecties van kunstenaars die tussen circa 1420 en 1566 (de Beeldenstorm) in de Zuidelijke Nederlanden actief waren.
Categorie C omvat alle werken uit Vlaamse collecties van kunstenaars die tussen circa 1420 en 1566 (de Beeldenstorm) in de Noordelijke Nederlanden werkzaam waren.
Categorie D omvat alle werken uit Vlaamse collecties van kunstenaars die tussen circa 1420 en 1566 buiten de Nederlanden actief waren.
Categorie E omvat alle werken uit Vlaamse collecties van kunstenaars die tussen circa 1350 en 1420 in de Zuidelijke Nederlanden actief waren. (zogenaamde pre-Eyckiaanse paneelschilderkunst)
Cyriel Stroo en Pascale Syfer - d'Olne, The Flemish Primitives I. The Master of Flémalle and Rogier van der Weyden Groups. Catalogue of Early Netherlandish Painting in the Royal Museums of Fine Arts of Belgium, Brussel, 1996.
James Snyder, Northern Renaissance Art. Painting, Sculpture, the Graphic Arts from 1350 to 1575, New Jersey en New York, 1985.
Jeffrey Chipps Smith, The Northern Renaissance, Londen en New York, 2004.
Susie Nash, Northern Renaissance Art, Oxford, 2008.
Bernhard Ridderbos (ed.), Om iets te weten van oude meesters: de Vlaamse primitieven - herontdekking, waardering en onderzoek, Nijmegen, 1995.
Piet Boyens e.a., Impact 1902 Revisited. Early Flemish and Ancient Art exhibition. Bruges 15th June - 15th September 1902, Brugge, 2002.