Deze gearchiveerde website ‘De Vlaamse primitieven' wordt tijdelijk niet meer geactualiseerd. Bepaalde functionaliteiten (vb. gericht zoeken in de collectie) zijn hierdoor mogelijk niet meer beschikbaar. Nieuwsupdates over de Vlaamse primitieven verschijnen voortaan op vlaamsekunstcollectie.be. Vragen over deze website? Neem contact op via info@vlaamsekunstcollectie.be.

Groeningemuseum

                                    

                                                                   Exterieur Groeningemuseum Brugge

Het Groeningemuseum telt vandaag een 150-tal werken uit de Zuidelijke Nederlanden van de veertiende, vijftiende en vroege zestiende eeuw. Ondanks het gegeven dat vele werken in Brugge zelf tot stand kwamen, is hun plaats in de huidige collectie niet vanzelfsprekend. De verspreiding van Vlaamse kunstwerken tijdens en na de Franse Revolutie, alsook de onderwaardering van de oude meesters in de achttiende en negentiende eeuw hebben de beginfase van de collectievorming sterk beïnvloed.

Als voorbeeld kan Gerard Davids Oordeel van Cambyses dienen. Het werk is een van de topstukken van het museum. Het Brugse stadsbestuur geeft het in 1498 in opdracht ter decoratie van het stadhuis. Ten gevolge van de Franse Revolutie en de daaropvolgende bezetting door de Franse legers van de Zuidelijke Nederlanden in 1794 werd het naar Parijs gevoerd. Kerken en openbare gebouwen werden leeggeroofd. In slechts enkele maanden tijd legden de Franse kunstcommissarissen beslag op ruim 200 werken van de Vlaamse school.
Op deze manier werden ook van Eycks Madonna met kanunnik van der Paele - een van de huidige topstukken in de collectie van het Groeningemuseum -, uit de Sint-Donaaskerk , en enkele werken van Memling, waaronder de Moreeltriptiek, uit Brugge ontvreemd.

In 1797 vroeg de Brugse Academie de toelating om de werken uit de afgeschafte kloosters, die niet naar Parijs werden meegenomen, te mogen huisvesten. De Fransen bleken een voorkeur te hebben voor kunstwerken van grotere afmetingen. In de voormalige Duinenabdij aan de Brugse Potterierei ontstond zo, een jaar later, het Musée de l'Ecole Centrale du Département de la Lys. Dit eerste Brugse museum bracht zo'n vijfhonderd werken uit geconfisqueerde instellingen samen, waaronder verscheidene werken die vandaag tot de topstukken van het Groeningemuseum behoren. Gerard Davids drieluik De doop van Christus (1502-1508) is zo'n voorbeeld. Het samenbrengen van deze werken in een museum en de grote publieke belangstelling voor de Vlaamse oude meesters in Parijs, wakkerden op eigen bodem een grotere waardering voor schilderijen van de Vlaamse school aan.

Onder impuls van de Brugse neoclassicist Joseph Odevaere keerden in 1816 vele van de door de Fransen geroofde schilderijen naar Brugge terug. Deze werken werden ondergebracht in de Academie. De werken van het Musée de l'Ecole waren in 1803 al overgebracht naar het stadhuis. De bewaring van de Brugse oude meesterwerken werd dus vooralsnog niet gecentraliseerd. Zo vonden van Eycks Madonna met kanunnik van der Paele, Memlings Moreeltriptiek en de zijpanelen van Gerard Davids Doop van Christus een nieuwe thuis in de Academie. Het schilderij met de Dood van Maria door Hugo van der Goes en het middenpaneel van Gerard Davids Doop van Christus werden ondergebracht in het stadhuis.

In 1824 werd een commissie "ter goede bewaring van gedenkstukken van geschiedenis en kunst" opgericht. Een van haar taken was de inventarisering van alle oudheidkundige voorwerpen en kunstobjecten in de Brugse openbare gebouwen. Via deze commissie vroeg de Brugse Academie in 1828 om de overdracht van de schilderijen naar het Academiemuseum. Hieronder bevonden zich werken van David, van der Goes, Provoost, en anderen. Deze schilderijen vormen de kern van de huidige collectie van Vlaamse primitieven in het Groeningemuseum. De Academie bracht de werken onder in haar museum in de Poortersloge te Brugge, vooraleer deze in 1886 te verhuizen naar de Bogaerdenschool.

In 1892 werd het bestuur van het Academiemuseum overgedragen aan de stad, waardoor de verantwoordelijkheden over de collectie schilderijen volledig aan het stadsbestuur toekwamen. De kunstenaar Eugène Copman werd aangesteld als de eerste conservator van de collectie. Enkele jaren later, in 1898, wordt de volledige collectie schilderijen opnieuw opgesplitst. De oude meesters komen in de kapel van de Bogaerdenschool terecht.

De waardering van de oude Vlaamse meesters kreeg opnieuw een boost met de belangrijke tentoonstelling "Les Primitifs Flamands" in 1902. Deze tentoonstelling droeg ook bij tot de stichting van de Société des Amis des Musées de Bruges, die onder meer pleitte voor de oprichting van een goed museum. Ook al duurde het na de oprichting van de museumvrienden nog jaren vooraleer het Groeningemuseum zou openen, toch waren de vrienden bijzonder essentieel voor de uitbreiding van de collectie. Waar er tussen 1860 en 1902 slechts acht nieuwe aanwinsten konden geteld worden, waren er dat tussen 1903 en 1914 al vijfenveertig. De vrienden bepleitten met succes vele schenkingen en legaten. Zo kwam bijvoorbeeld De Kruisiging van de Meester van de Strauss-Madonna naar de collectie als deel van een schenking door baron Houtaurt uit Monceau-sur-Sambre. Ook Het Laatste Oordeel door Bosch was een schenking die in 1907 was aangemoedigd door de vrienden.

                   

                                                                Tentoonstellingsruimte anno 2007

Ondertussen was reeds in 1842 een eerste catalogus van de Brugse collectie gepubliceerd. Deze Catalogue des Ouvrages de Peinture, Sculpture, Architecture, Gravure et Dessins, exposés au Musée de l' Académie, werd samengesteld door de leden van de Brugse Academie. Verscheidene malen werd de catalogus uitgegeven, wat getuigt van een zekere populariteit. Wetenschappelijk kan deze catalogus niet genoemd worden. Het duurde tot 1861 vooraleer de eerste wetenschappelijke catalogus gepubliceerd werd. De in Brugge residerende Engelsman W.H. James Weale (1832-1917) was de auteur. Weales catalogus Catalogue du Musée de l'Academie de Bruges beschreef niet alleen zo'n 144 schilderijen, maar integreerde destijds vergeten kunstenaars zoals Gerard David en Jan Provoost en verschafte nieuwe gegevens over van Eyck en Memling die Weale door gespecialiseerd archiefonderzoek had ontdekt. Het was de eerste keer in de geschiedenis van de collectie van de oude meesters dat zo'n studiewerk rond de Vlaamse primitieven werd verricht. Toch werd de publicatie van deze buitenstaander door de leden van de Academie maar lauwtjes ontvangen. Weale volharde echter en bracht jaarlijks nieuwe gegevens uit over de vijftiende-eeuwse meesters, hun werken en hun opdrachten. Met reden kan Weale de herontdekker van de Vlaamse primitieven worden genoemd. Zijn werk ligt aan de basis van het wetenschappelijke karakter van het huidige collectiebeleid van het Groeningemuseum.

In 1930, niet toevallig ter gelegenheid van het jubileum van België, vond dan eindelijk de feestelijke inhuldiging van het nieuwe Groeningemuseum plaats. Het gebouw in art deco werd ontworpen door Joseph Viérin en zal vanaf dan onder meer de collectie Vlaamse primitieven huisvesten. Vele werken die voorheen in minder gewenste omstandigheden in de Academie werden bewaard, konden vanaf dan een volwaardige museale opstelling genieten. Tijdens deze gelegenheid werd ook een nieuwe catalogus uitgegeven. Het duurde nog tot 1954 vooraleer de eerste wetenschappelijk gevormde directeur werd aangesteld. In een korte tijd zorgde Aquilin Janssens de Bisthoven ervoor dat het Groeningemuseum zich kon profileren als een van de meest actieve onderzoeksinstellingen in het veld.

Sindsdien blijft de collectie aangroeien, weliswaar afhankelijk van het aanbod op de kunstmarkt en de financiële haalbaarheid. Voor nieuwe aanwinsten beschikt het museum over een museaal investeringsfonds samengesteld uit bijdragen van ticketverkoop. Er is ook een afzonderlijk aankoopbudget van het stadsbestuur. Verder kan het museum rekenen op schenkingen van de Museumvrienden. Nieuwe aanwinsten kaderen steeds in de sleutelwerken- en topstukkenoptiek van het Groeningemuseum en dragen op die manier bij tot het kunsthistorisch belang van de huidige verzameling.
Enkele recente voorbeelden getuigen hiervan. Zo kocht het museum in 2007 een zeventiende-eeuwse kopie naar een belangrijk werk van van Eyck, oorspronkelijk bedoeld voor een kerk in Ieper. Het originelel schilderij, bekend als de Maelbeke Madonna ging tijdens de Franse Revolutie verloren. Gezien het schilderij zeer verwant is met van Eycks Van der Paele-Madonna, die al deel uitmaakte van de collectie van het Groeningemuseum, betekent de aankoop van deze kopie een waardevolle toevoeging aan de collectie.

In 2008 werden door de Vlaamse Gemeenschap drie zijpanelen van het Retabel van de Heilige Nicolaas door de Meester van de Sint-Lucialegende verworven en in langduringe bruikleen aan het Groeningemuseum gegeven. Deze drie panelen sluiten aan bij het centrale paneel, reeds in de collectie aanwezig. De toevoeging van deze drie zijpanelen leverde een beduidende meerwaarde op voor het museum. De zoektocht naar het vierde en laatste zijpaneel gaat verder.

Vanessa Paumen