Deze gearchiveerde website ‘De Vlaamse primitieven' wordt tijdelijk niet meer geactualiseerd. Bepaalde functionaliteiten (vb. gericht zoeken in de collectie) zijn hierdoor mogelijk niet meer beschikbaar. Nieuwsupdates over de Vlaamse primitieven verschijnen voortaan op vlaamsekunstcollectie.be. Vragen over deze website? Neem contact op via info@vlaamsekunstcollectie.be.

Jan Maelwael

Jan Maelwael is een Noord-Nederlandse schilder, afkomstig uit Nijmegen, die rond 1400 carrière maakt aan het Bourgondische hof in Dijon. Maelwael groeit op in de directe omgeving van het hof van Gelre. Hij is afkomstig uit een familie van schilders: zijn vader Willem en zijn oom waren schilders. Bovendien betekent Maelwael: "hij die goed schildert". In de literatuur duikt vaak de verfranste vorm Jean Malouel op. Via het Franse hof in Parijs komt hij in contact met de Bourgondische hertog Filips de Stoute, de broer van de Franse koning, die hem meteen in dienst neemt als hofschilder en hem tot valet de chambre benoemt.

Van Maelwaels oeuvre is weinig bewaard gebleven en niets kan met absolute zekerheid aan hem worden toegeschreven. Achiefdocumenten (voor het merendeel rekeningen) verstrekken informatie over het leven en werk van deze vooraanstaande kunstenaar. Sinds zijn jeugd had Jan Maelwael zich bekwaamd in heraldisch schilderwerk dat hij aanbracht op vaandels, banieren en wapenuitrustingen. Als hofschilder krijgt hij grote opdrachten voor de verfraaiing van het karthuizerklooster van Champmol nabij Dijon, dat als laatste rustplaats voor de hertogen voorzien was. De enkele devotionele panelen die nog bewaard zijn gebleven, zijn slechts een fractie van wat hij gemaakt heeft.

De Grote ronde Piëta (Parijs, Musée du Louvre) 1 met het wapenschild van de hertog op de keerzijde, geeft aan dat het om een persoonlijke opdracht ging die vóór 1404 (het overlijdensjaar van Filips de Stoute) werd uitgevoerd. Waarschijnlijk neemt hij het devotionele schilderstuk mee tijdens zijn talrijke diplomatieke reizen ter ondersteuning van zijn dagelijks gebed. Dit meesterwerk is het vroegste voorbeeld van een paneelschildering op een ronde drager of tondo. De Piëta-voorstelling toont de overleden Christus die door God de Vader ondersteund wordt en beweend door Maria, de Heilige Johannes en engelen. Het dode lichaam van de Heiland waarvan het bloed uit de wonden stroomt, trekt alle aandacht. Treffend is de manier waarop de schilder de emoties van afschuw en verdriet van Johannes en de engelen op een delicate manier in beeld weet te brengen.

Onlangs kon het Musée du Louvre zijn collectie verrijken met een ander paneel van Maelwael. Het betreft een schilderij met een gelijkaardige thematiek. Het lichaam van Christus wordt ondersteund door Johannes de Doper en engelen en geflankeerd door Maria 2. Het is stilistische nauw verwant met de tondo.

De fijne schildertechniek en het raffinement in gestes en houdingen met aandacht voor ingetogen emoties kenmerken het werk van Maelwael. Bijzonder is de delicate penseelvoering in de modellering van de figuren met een zachte uitwerking van het inkarnaat.

De Madonna met Kind, engelen en vlinders (Berlijn, Gemäldegalerie) 3 is een later werk uit circa 1410. Het is een zeldzaam voorbeeld van een schilderij op doek dat uit die periode bewaard is. De Madonna met het speelse Kind op de arm wordt omgeven door een schare engelen die een geanimeerde groep vormt. Waarschijnlijk is het schilderij een pendant van een andere voorstelling, mogelijk een hertogelijk portret dat nu verdwenen is.

Uit Bourgondische rekeningen blijkt dat aan Jan Maelwael een imposante opdracht werd toevertrouwd. Voor een vijftal altaren van de karthuis in Champmol zou hij beschilderde altaarstukken leveren, die echter verloren zijn gegaan. Op één na misschien: het schilderij met het Martelaarschap van de heilige Dionysius (Parijs, Musée du Louvre), 4 wordt doorgaans in verband gebracht met deze bestelling. Volgens een toelichting in een hertogelijke rekening van na de dood van de schilder, krijgt Maelwaels opvolger, Henri Bellechose, een grote hoeveelheid pigmenten voor de "voltooiing" van een schilderij met het leven van de Heilige Dionysius. Wat het precieze aandeel van Maelwael in het Parijse werk is, is niet duidelijk. Het wordt ook soms beschouwd als een grotendeels origineel werk van Bellechose.

Erg verwant met Maelwaels oeuvre is de Piëta uit Troyes (Musée des Beaux-Arts et d'Archéologie, Musée Saint-Loup) 5 dat enigszins beschadigd is, en een omlijsting droeg die met bladgoud en edelstenen versierd was. De zogenaamde Kleine ronde Piëta 6 (Parijs, Musée du Louvre) wordt omwille van de fijne en gracieuze uitwerking van de thematiek aan Maelwael toegeschreven of aan een schilder uit zijn entourage die door zijn stijl beïnvloed was.

Rond 1370/1375

Rond deze tijd wordt Jan Maelwael geboren. Hij is de zoon van Willem Maelwael, schilder in Nijmegen. Gedurende de eerste jaren werkt Jan waarschijnlijk in dienst van zijn vader. Later speelt hij ongetwijfeld een rol in de opleiding van zijn drie neven, de befaamde miniaturisten gekend als de Gebroeders van Limburg: Paul, Herman en Jan, zonen van zijn zus Metta. De Très Riches Heures du Duc de Berry (Chantilly, Musée Condé) en de Belles Heures de Jean de France (New York, The Metropolitan Museum of Art) die ze voor de hertog van Berry van miniaturen voorzagen, behoren tot de hoogtepunten van de boekverluchting.

1396-1397

Jan Maelwael werkt aan het Franse hof waar hij heraldisch schilderwerk uitvoert in opdracht van Isabella van Beieren, echtgenote van de Franse koning Charles VI die tevens een achternicht is van Catharina, hertogin van Gelre.

Zomer 1397

Jan Maelwael volgt Jean de Beaumetz op als hofschilder en valet de chambre van Filips de Stoute.

1397

Jan Maelwael wordt betaald voor een schilderij met de voorstelling van enkele apostelen vergezeld van Sint-Antonius. Het paneel dat verloren is gegaan, was bestemd voor het privé-oratorium van de hertog.

1398

Een schrijnwerker wordt dat jaar betaald voor de vervaardiging van houten panelen ten behoeve van altaarstukken die Maelwael zou beschilderen voor de kerk van het karthuizerklooster in Champmol. Hiermee is hij verschillende jaren druk bezig. Vermoedelijk brengt hij religieuze thema's en heiligenlevens aan. Hij koopt heel wat materiaal aan: een assortiment van pigmenten, bladgoud van verschillende diktes en kwaliteit, tinfolie en een grote hoeveelheid lijnwaad.

Het staat zo goed als vast dat deze schilderingen rijkelijk verguld waren. Voor de bekleding van de achtergrond en de lijsten werd in deze periode resoluut voor bladgoud gekozen dat bewerkt werd met technieken die courant gebruikt werden in de edelsmeedkunst. Voor de vergulding van de retabels krijgt Maelwael, zeker vanaf 1402 de medewerking van een goudsmid wiens naam uit de archieven gekend is als Herman de Couloigne (van Keulen). De voorziene stukken linnen dienden om de oneffenheden op de houten dragers weg te werken, alsook om ze te beschermen tegen het vocht van de muren.

1399, 14 augustus

Samen met de bekende Haarlemse beeldhouwer Claus Sluter en de edelsmid Hannequin de Haacht, maakt Jan Maelwael deel uit van een delegatie specialisten die de twee grote retabels gemaakt door de beeldsnijder Jacob de Baerze en de schilder Melchior Broederlam, naar kwaliteit moesten beoordelen en keuren. Het gaat om het Retabel van de Heiligen en Martelaren en het Kruisigingsretabel. Enkel het laatste is nog voorzien van zijn beschilderde luiken. Het zijn unieke getuigen van de schilderkunst van voor Van Eyck.

1401

Maelwael is verantwoordelijk voor de beschildering van een wapenarsenaal dat met het oog op een toernooi ter gelegenheid van het huwelijksfeest van Antoon, zoon van de hertog, opgesmukt dient te worden.

1402-1403

Maelwael staat in voor de polychromie van enkele beelden van de stenen calvariegroep gemaakt door Claus Sluter, die de waterput (de Mozesput) in de karthuis van Champmol bekronen. Ook werkt hij aan de beschildering van een portaal in hetzelfde klooster.

1404-1406

De schilder reist vermoedelijk terug naar zijn geboortestad waar hij in het huwelijk treedt met Heylwig van Rendinchaven. Vermits hij voor deze data in documenten als weduwnaar vermeld staat, lijkt het om een tweede huwelijk te gaan.

1406

Na de dood van Filips de Stoute in 1404 blijft Maelwael in Dijon werken. Hij is nu hofschilder en valet de chambre van de Bourgondische hertog Jan zonder Vrees,

1409

De schilder wordt betaald voor de beschildering van een paneel met het devies van de hertog: een zittende leeuw en enkele wapens.

1412

Jan Maelwael krijgt de opdracht voor een portretschildering van Jan zonder Vrees. Een edelsmid zorgt voor de lijst in verguld zilver. Het schilderij is een politiek geschenk bestemd voor Jan II, koning van Portugal. Het is waarschijnlijk verloren gegaan.

1413

Hij gaat met zijn vrouw naar Nijmegen om er familiale zaken te regelen.

1414

Jan Maelwael is terug in Dijon waar hij verder opdrachten uitvoert voor het hof.

1415

In dit jaar staan de laatste betalingen aan de schilder geregistreerd. Hij krijgt een grote som voor bewezen diensten aan de hertog.

Midden maart 1415

Jan Maelwael overlijdt vermoedelijk.

1416

De schilder Henri Bellechose krijgt van de weduwe van Jan een grote hoeveelheid pigmenten voor de "voltooiing" van een schilderij met het leven van de Heilige Dionysius.

Dominique Deneffe