Deze gearchiveerde website ‘De Vlaamse primitieven' wordt tijdelijk niet meer geactualiseerd. Bepaalde functionaliteiten (vb. gericht zoeken in de collectie) zijn hierdoor mogelijk niet meer beschikbaar. Nieuwsupdates over de Vlaamse primitieven verschijnen voortaan op vlaamsekunstcollectie.be. Vragen over deze website? Neem contact op via info@vlaamsekunstcollectie.be.

Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen

                 

De groei van de museumcollectie en de speciale rol van de vijftiende-eeuwse schilderkunst

De oudste kern van de collectie van het KMSKA is gelegen in het Sint-Lucasgilde, waarin sinds 1382 de kunstenaars van Antwerpen zich verenigden. In de schilders- of kunstkamer werden de pronkstukken van het gilde bewaard. Onder impuls van David Teniers stichtte men in 1663 in de schoot van het Sint-Lucasgilde een academie. Wanneer in 1773 de gilden ontbonden werden, werd de Academie voor Schone Kunsten eigenaar van de werken uit de schilderskamer. Onder meer Abraham Grapheus van Cornelis de Vos, de Heilige Familie met de papegaai van Peter Paul Rubens en drie schilderijen van Jacob Jordaens veranderden op deze wijze van eigenaar. Paradoxaal genoeg was de volgende etappe in de ontwikkeling van het museum het wegvoeren van schilderijen uit de Antwerpse kerken, kloosters en andere openbare gebouwen naar Frankrijk tijdens de bezetting van 1794 tot 1796. In 1815 werd een 40-tal werken teruggebracht, waarvan 26 schilderijen terechtkwamen in het museum van de academie, waaronder verschillende werken van Rubens.

Op 5 mei 1810 laat keizer Napoleon Bonaparte in verband met de kerk en het klooster van de minderbroeders in Antwerpen bij decreet het volgende optekenen: "sont mis à la disposition de la ditte ville, pour y placer une école de dessin et un musée" . Aanvankelijk waren er amper middelen om de collectie uit te breiden. Als dat al gebeurde, dan was dat vooral omdat de werken nuttige kwaliteiten bezaten voor de studies van de leerlingen. De museumcollectie diende als voorbeeld voor de studenten. In de eerste jaren van zijn bestaan beschikte het museum over een collectie met ongeveer 300 stukken. Een tachtigtal werken uit de zestiende eeuw, twee derde uit de zeventiende eeuw en iets meer dan dertig achttiende-eeuwse werken.

Jozef Geefs, Ridder Florent van Ertborn, 1849, KMSKA.

In 1841 wordt de collectie op een onschatbare manier verrijkt met het legaat van ridder Florent van Ertborn, oud-burgemeester van Antwerpen.
Ridder Florent van Ertborn, geboren in Antwerpen in 1784, groeide op in een kunstminnende en welgestelde familie. In 1817 wordt hij burgemeester van Antwerpen en blijft dat tot 1828 wanneer hij als gouverneur van de provincie Utrecht wordt aangesteld. Na de Belgische Omwenteling vraagt men hem terug te komen als burgemeester, maar hij blijft in Utrecht. Florent van Ertborn sterft in Den Haag op 28 augustus 1840. Hij wordt als oud-burgemeester en mecenas vorstelijk in Antwerpen begraven. Bij zijn dood in 1840 telde zijn verzameling 115 kunstwerken, of 141 panelen, met onder andere werk van Jan van Eyck, Rogier van der Weyden, Hans Memling, Simone Martini, Antonello da Messina en Jean Fouquet. Florent van Ertborn volgde niet de smaak van zijn tijd en verzamelde vooral veertiende-, vijftiende- en zestiende-eeuwse kunst. Het talent van Rubens en het realisme van de Hollandse Gouden Eeuw hadden volgens hem de kunst uit de voorgaande eeuwen in de vergeethoek geduwd. Hij bewonderde onder andere de nauwkeurige tekening en het koloriet van de gotische schilders en hij was ervan overtuigd dat ook zij navolging verdienden. Dankzij uitgebreide contacten in de toenmalige kunsthandel en dankzij zijn kennis van verzamelingen en verzamelaars slaagde Van Ertborn erin op korte tijd een uitzonderlijke en goed gedocumenteerde collectie samen te stellen.

Vanaf 1841 biedt de collectie een mooi en evenwichtig overzicht van wat er in onze streken gemaakt werd. De vijftiende- en vroegzestiende-eeuwse schilderkunst, die tot dan toe vrijwel volledig ontbrak, vormt met 141 stuks een stevige basis en is een mooi vertrekpunt zodat in het museum de ontwikkeling van de schilderkunst in de lage landen bijna volledig kan worden bestudeerd.
Gaandeweg wordt de collectie verder aangevuld. Nu bewaart men meer dan zevenduizend kunstwerken vanaf de veertiende tot ongeveer het laatste kwart van de twintigste eeuw.
Al blijft het legaat onovertroffen, toch heeft het museum in de laatste 150 jaar belangrijke vijftiende-eeuwse werken kunnen aankopen die een mooie aanvulling betekenen voor de collectie. In dit verband kan melding gemaakt worden van drie luiken van een polyptiek van Hans Memling en enkele werken van de Meester van Frankfurt.

Samenstelling van de collectie Vlaamse primitieven

                                                                                           Tentoonstellingszaal anno 1951

Het museum bewaart twee werken van Jan van Eyck. Beide paneeltjes zijn gesigneerd en gedateerd.
De Heilige Barbara , gemaakt in 1437, is bescheiden van formaat, maar toont de bijzondere tekentechniek van deze meester. De Madonna bij de fontein is jonger en maakte ooit deel uit van de verzameling van Margaretha van Oostenrijk. Dit devotiestukje zit boordevol verwijzingen naar de verering van Maria.
Daarnaast zijn er kopieën naar Van Eycks werk en werk van navolgers zoals de Brugse Meester van 1499, zoals bijvoorbeeld een Diptiekje met Madonna in de kerk, besteld door Christiaan de Hondt, abt van Ter Duinen. Het is trouwens aan de datum op deze diptiek dat de schilder zijn noodnaam dankt.

De Zeven sacramenten van Rogier van der Weyden, een van de belangrijkste werken uit zijn loopbaan, valt op doordat van der Weyden de sacramenten en de kruisiging betekenisvol integreert in een kerkinterieur. De sacramenten worden eigentijds voorgesteld en in de verschillende scènes zijn ook portretten opgenomen.

Van der Weyden is uiteraard een belangrijk portretschilder. Getuige daarvan is het Portret van Philippe de Croy, het linkerluik van een diptiek waarvan het andere luik, met een Madonna, in The Huntington Art Collections in San Marino bewaard wordt.
Andere portretten zijn Een kamprechter, kanselier van het Gulden Vlies, en twee portretten van Filips de Goede, kopieën naar een origineel van Van der Weyden. Uitzonderlijk is ook het portretje van Jan zonder Vrees dat in deze omgeving te situeren valt.

Andere portretten in de collectie van het KMSKA zijn tot nu toe anoniem gebleven, zowel voor wat de voorgestelde als de schilder betreft: Portret van een monnik en Portret van een kannunik.
De Man met Romeinse munt is al vaak van identiteit veranderd, maar dit portret van Hans Memling zou mogelijk iemand van de Bembo-familie voorstellen. Aanwijzingen hiervoor zou men kunnen afleiden uit het landschap achteraan en de laurierblaadjes.
Christus met zingende en musicerende engelen, gekocht in 1895, bestaat uit drie panelen die ooit deel uitmaakten van een polyptiek in de kerk van het benedictijnenklooster in het Spaanse Najéra. De andere panelen met de tenhemelopneming van Maria zijn niet bewaard, maar het geheel, rond 1489 gemaakt, moet wellicht een van de grootste altaarstukken in die tijd geweest zijn.

                        

                                                             Tentoonstellingszaal circa 1960

Twee Madonna's zijn ontstaan in de omgeving van Dieric Bouts en een Aanbidding door de herders is van de hand van zijn jongste zoon Aelbert Bouts, die in Leuven een groot atelier had en verder werkte in de trant van zijn vader.

Madonna met drie schenkers laat zien dat de Meester van de (Brugse) Legende van de H. Ursula, genoemd naar het altaarstuk van de Zwartzusters in Brugge, ook een talentvol portretschilder is. Dit diptiek, dat nog steeds in zijn originele lijst zit, is een mooi voorbeeld van een devotiestuk bestemd voor een familiealtaar.

Gerard David werd rond het midden van de vijftiende eeuw geboren in Oudewater, bij Gouda, maar al snel verhuist hij naar Brugge. Twee luiken van de triptiek met scènes uit het passieverhaal worden in dit museum bewaard. Het middenstuk, Christus wordt aan het kruis genageld, bevindt zich in The National Gallery in Londen. Het ene luik is Pilatus en de hogepriesters. In het rechterluik wonen Johannes en Maria, vol van verdriet, en in het bijzijn van Maria Magdalena en twee andere Maria's, het tafereel bij.
In ander werk tracht Gerard David tegemoet te komen aan de wensen van een publiek en schildert hij, mogelijk voor de vrije markt, voorstellingen zoals de Rust tijdens de vlucht naar Egypte.

Ambrosius Benson, leerling van David, wordt meester in Antwerpen en schildert Deipara Virgo, of de verheerlijking van de Maagd, een paneel dat oorspronkelijk voor het altaar van de familie Rockox in de Minderbroederskerk was bedoeld.

De marteldood van de heilige Catharina van Alexandrië, gekocht in 1905, met aan de achterkant de Heilige Barbara, is het rechterluik van een triptiek door Jan Provoost geschilderd voor de Jeruzalemkapel in Brugge. Het middenstuk, de Kruisiging, wordt bewaard in het Groeningemuseum in Brugge. Het linkerluik, Dispuut van de heilige Catharina, wordt bewaard in het Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam.

Daarnaast is er nog een aantal opmerkelijke meesters in Brabant dat de traditie tot in de zestiende eeuw voortzet. Goswin Van der Weyden is bijvoorbeeld vertegenwoordigd met Triptiek van Antonius Tsgrooten uit 1507. Destijds werd dit werk besteld door de abdij van Tongerlo en in 1966 door het museum aangekocht.

De polyptiek De Zeven Smarten van Maria die de Meester van Hoogstraeten maakte voor een altaar in de Sint-Catharinakerk in Hoogstraten, illustreert de grote belangstelling rond 1500 voor de verering van de zeven smarten.

De Epifanietriptiek van de Meester van Frankfurt is geïnspireerd op het werk van Hugo van der Goes en is samen met de Kruisdraging een voorbeeld van zijn religieuze thematiek. Daarnaast is er ook werelds werk van zijn hand, zoals Schuttersfeest. Dit paneel is een van de eerste grote profane stukken die bewaard zijn gebleven en samen met het dubbelportret De schilder en zijn vrouw dat in 1974 werd aangekocht, levert dit een verrassend beeld van deze uitzonderlijke kunstenaar op.

Iets later dan het hierboven genoemde Schuttersfeest werden de leden van de Mechelse gilde van de grote kruisboog geschilderd voor hun vergaderzaal. Het is een van de oudste nog bewaarde groepsportretten in onze streken. De schilder heeft er zijn noodnaam aan te danken: Meester van de Mechelse Sint-Jorisgilde.

In de Heilige Christophorus, rond 1490 gemaakt, volgt Quinten Massijs de traditie, maar in de werken die volgen kijkt hij naar de toekomst en slaat hij een nieuwe richting in.

Nanny Schrijvers